Paardehoeven in tanksporenHoofdstuk: Mee met het wapentransportBuiten staat een oude, gammele vrachtwagen. Bovenop de laadbak, vol met kisten munitie, wapens en bagage, zitten of staan, dicht opeengepakt, zo'n vijftig Mujahedien. Van alle leeftijden. Ik zie jonge jongens van rond de zestien, maar ook grijsaards van zestig jaar en ouder. Het is een bont gezelschap. Sommigen dragen oude, lange, stoffen soldatenjassen, afkomstig uit de Pakistaanse dumpwinkels. Anderen hebben slechts een Pathu omgeslagen. Ik zie jacks in alle soorten en maten en zelfs een regenjas. Daaroverheen dragen ze allemaal een patroongordel van Pakistaans model. Iedereen is voorzien van een persoonlijk wapen, meestal een verouderde Lee-Enfiels of karabijn. Een enkeling beschikt over het op de Russen buitgemaakte en daarom bij de Mujahedien zo geliefde Kalashnikov-geweer. De groep ziet er kleurig maar weinig krijgshaftig uit. Als ik hun schoeisel zie, denk ik: Hoe moet dat de besneeuwde bergen over? Een paar verzetsstrijders hebben leren enkelschoenen aan, uitgereikt door de Afghaanse verzetsorganisaties. De meeste voeten zijn gestoken in gladde rubberen schoentjes van het model dat in Nederland nog wel werd gedragen in de jaren vijftig, maar dan uitsluitend door oudere mensen in de sneeuw bij wijze van overschoenen. Ik zie ook gewone uitgaansstappers. John en ik kruipen in de overvolle cabine, waarna de vrachtwagen zich grommend in beweging zet. Bij het naderen van de Pakistaanse grenspost wordt ons, de enige twee buitenlanders, aangeraden ons zoveel mogelijk schuil te houden. John maakt het zich gemakkelijk en verstopt zich achter de gordijntjes in de slaapkooi. Ik wikkel de Lungi om mijn hoofd. De grenswacht doet niet moeilijk, hij kijkt de hemoverhandigde documenten in en we kunnen doorrijden. Het landschap wordt heuvelachtiger, ruiger. De weg is niet meer dan een verhard pad vol diepe kuilen en bezaaid met grote keien. Talrijke beekjes moeten we door, hotsebotsend in de laagste versnelling. Ik schat de gemiddelde snelheid op niet meer dan vijf tot tien kilometer per uur. Als we de chauffeur vragen waar de Afghaanse grens zich precies bevindt, wijst hij de ene keer naar rechts, de andere keer naar links. Op een gegeven moment neem ik maar voor het gemak aan dat we de grens al zijn gepasseerd. Illegaal! Uur na uur rijden we door. In een flauwe bocht zie ik onder een groepje bomen een aantal Russische legervoertuigen staan. De schrik slaat me om het hart. Ongetwijfeld hebben ze ons gezien, zodat vuurcontact niet uit kan blijven. Het blijken echter op de Russen buitgemaakte voertuigen te zijn: een paar vrachtwagens met hun typische, ronde, canvas kappen, een ambulance en zelfs een achtwielig pantservoertuig voor personeelsvervoer. We stoppen bij een qala, een soort vestingboerderij. Dikke muren met een stevige houten poort sluiten de toegang af tot een grote binnenplaats. Ervoor staat een Russische pantserwagen met op de koepel een machinegeweer op affuit. Rond en in het gebouw wemelt het van de gewapende Mujahedien. Wij brengen de nacht door in een tentje, dat speciaal voor ons buiten de poort wordt opgezet. De volgende morgen worden we al vroeg gewekt. Er is geen tijd om ons te wassen, zelfs thee wordt er niet gezet. Het is aankleden geblazen, inpakken en verder gaat het weer. Even later rijden we een dorpje binnen. In een theehuisje mogen we ontbijten. Tot onze verbazing worden we op de voet gevolgd door Mujahedien, onze lijfwacht. Als wij achter een van de huisjes onze behoeften willen doen, worden we alweer bewaakt door gewapende wachten. Op onze vraag waar dat goed voor is, wordt ons te verstaan gegeven dat het om onze persoonlijke veiligheid gaat. In dit gebied opereren vijandige verzetsorganisaties. De leden van zo'n verzetsgroep hebben onlangs journalisten gekidnapped om hen in te ruilen tegen geld en wapens. Vandaar! Rond één uur gaan we verder, krijgen we te horen. John maakt van de gelegenheid gebruik zich bij de plaatselijke kleermaker een kostuum te laten aanmeten. Het zal tegen de middag klaar zijn, dus mooi op tijd. Intussen kijken we wat rond. Plotseling klinkt getoeter. De Mujahedien van onze groep staan bovenop de vrachtwagen, klaar om te vertrekken. Ze zwaaien en schreeuwen naar ons. Het is pas elf uur en de kleren zijn nog niet klaar. John loopt naar de kleermaker om hem tot grotere spoed te manen. De man werkt onder hoogspanning, de naaimachine snort. Azad Khan, de transportcommandant, stormt woedend binnen. "Opschieten", bijt hij ons toe. "We moeten weg." John gebaart hem zich kalm te houden. "Eerst m'n pak klaar", zegt hij met veel vertoon van autoriteit. De transportcommandant bindt zowaar wat in en beent weg. Een kwartier later kan het kostuum worden meegenomen. Alleen de knopen moeten er nog worden aangezet, maar dat zal John zelf wel doen. We hollen naar de vrachtwagen, klimmen erin en, onder luid geschreeuw en gejoel van de Mujahedien rijden we weg. Ook deze dag gaat de tocht door heuvelland en over nagenoeg onbegaanbare wegen. Bij een steile klim gaan de meesten lopen om de wagen niet te overbelasten. Hijgend rennen de Mujahedien achter de truck aan. Desondanks loopt de oliedruk te hoog op en vallen de remmen nagenoeg uit. De bestuurder zegt dat er niets anders opzit dan voorzichtig verder te rijden, waarbij hij zijn wagen zoveel mogelijk ontziet. Terwijl de avond valt en het donker wordt, rijden we een vallei met diverse dorpjes binnen.Dan gaan we weer de heuvels in. In het donker ploeteren we voort. Halverwege de avond wordt er halt gehouden, op ruime afstand van een dorp. Opnieuw bevinden we ons in onveilig gebied, zo wordt ons gezegd. Wij moeten ons schuilhouden. De dorpsbewoners behoren tot de Hezb-i-Islami van Gulbaddin Hekmatyar, een verzetsgroep die op gespannen voet leeft met andere verzetsorganisaties. Uit het dorp komen mannen met stormlantaarns poolshoogte nemen. Als ze weer vertrokken zijn, mogen we de wagen uit. Onze tolk, Anwar, komt woedend op ons af. Hij wil niet meer achterin zitten. "Het was er stervenskoud. Ik heb de hele tijd op een plastic landmijn moeten zitten", jammert hij. "Dat ding had door al dat gehots van de vrachtwagen wel af kunnen gaan." Hij en John raken verwikkeld in een hevige ruzie. John zegt dat de tolk de volgende dag wel weer terug kan gaan naar Pakistan. "Jullie hebben het recht niet mij terug te sturen", pareert de tolk. "Ik heb opdracht gekregen van mijn organisatie en die opdracht luidt dat ik bij jullie moet blijven wat er ook gebeurt, en er voor dien te zorgen dat jullie weer veilig in Peshawar terugkeren." Het is duidelijk dat we aan deze tolk vastzitten. Dat kan leuk worden! John en Anwar liggen elkaar voor geen cent. De Mujahedien hebben vuren aangelegd voor de nacht. De chauffeur sleutelt bij het licht van een stormlantaarn aan de remmen. Thee en brood worden rondgedeeld. Wij duiken de cabine in om te gaan slapen. De kou is echter zo intens, dat ik de slaap niet kan vatten en de nacht sluimerend doorbreng. Het ontbijt bestaat opnieuw uit droog brood met warme thee. De chauffeur deelt mee dat het onverantwoord is met de vrachtwagen verder te rijden; de remmen zijn totaal versleten. Zijn verhaal wordt nauwelijks geloofd. Men neemt aan dat de goede man niet verder durft omdat hij bang is voor contact met de Russen. Er moet dus een ander vervoermiddel komen. Een nóg ouder bakbeest komt voorrijden. Het overladen neemt ruim een uur in beslag. Voor de verandering ga ik achterin zitten. Het is er bomvol! Ik kan geen poot meer verzetten. De vijftig tot zestig Mujahedien schijnen geen enkele hinder te ondervinden van hun ongemakkelijke positie. Er wordt gelachen, grappen vliegen over en weer. De tolk zit er wat verloren bij, dit keer zo ver mogelijk verwijderd van de plastic mijnen. Iemand begint te zingen. Een ander neemt het over, steeds onderbroken door luid gelach. "Als de Russen hun kont niet keren, zullen de Mujahedien hen mores leren", zingen ze, tenminste, dat neem ik aan. In elk geval woorden van gelijke strekking, zo blijkt uit de summiere vertaling die tolk Anwar mij op verzoek toeschreeuwt. Naast mij zit een oude man, zijn blote voeten in een paar totaal versleten schoenen gestoken. Ik gebaar hem dat die schoenen niet deugen. Nee, nee, dat vindt hij ook. Ik maak duidelijk dat ik nieuwe schoenen voor hem zal kopen. Hij knikt verheugd. Wanneer we stoppen bij een Samowar, wordt ons voor de zoveelste keer ten strengste verboden de herberg te verlaten. Alleen als we zonodig onze behoeften moeten doen mag dat, zij het ook nu weer onder strenge bewaking. Vlak voor vertrek horen we via de BBC over de radio dat bij Urgun, hier niet ver vandaan, een Italiaanse journalist bij gevechten is gedood. We verlaten de provincie Paktia en rijden de provincie Ghazni binnen. 's Avonds laat worden we ondergebracht in een moskee waar we ons zowaar eindelijk weer eens goed kunnen wassen. We mogen de moskee niet verlaten, wordt er gezegd; de stad schijnt vol te zitten met Khalqi's en Parchami's, spionnen en informanten van beide regeringspartijen. Opnieuw ander vervoer: twee kleine vrachtautootjes. Nauwelijks is alles overgeladen of de chauffeurs maken stampij over overbelading. Een heftige woordenwisseling volgt. De chauffeurs weigeren te vertrekken. Het slot van het refrein is eentonig: wéér een andere vrachtwagen. Dit keer van typisch Afghaans karakter vol kleurige beschilderingen, tierelantijntjes en Koranteksten op de cabine en rondom de laadbak. Bovendien is ergens een pick-up opgetrommeld. Voor de zoveelste keer begint het overladen. Het is inmiddels donker geworden. Plotseling klinkt er een schot. Iedereen grijpt naar de wapens. Waar komt die knal vandaan? Het blijkt dat iemand tegen John is opgebotst waarbij zijn revolver uit de schouderholster is gevallen en op de grond is afgegaan. John moet een fikse uitbrander van de commandant incasseren. De weg is weinig meer dan een truckspoor in het zand. Deze pick-up zit iets ruimer, maar heeft als nadeel dat wolken stof de laadruimte binnendwarrelen. Iedereen wikkelt het hoofd in de Lungi zodat alleen de ogen vrij blijven. Dwars door een zandvlakte naderen we de grote weg Kandahar-Kabul, iets ten zuiden van de stad Ghazni. De spanning stijgt. De Russen gebruiken deze weg voor hun zware wapentransporten. Volgens de laatste berichten is het punt waar wij de hoofdweg willen kruisen onlangs na felle gevechten op de Russen heroverd. De vijand heeft daarbij vier tanks verloren. De enkele auto die ons tegemoetrijdt wordt aangehouden om te vragen hoe de toestand bij de weg is. Kennelijk veilig, want we rijden door. Hier en daar doemt in het licht van de koplampen het karkas op van een kapotgeschoten gepantserd infanterie voertuig. We kruisen de weg zonder problemen. Tegen middernacht stoppen we bij een Samovar. Aan één kant van het vertrek is de vloer heerlijk verwarmd. Ik laat me vallen en val als een blok in slaap. De volgende morgen word ik vroeg wakker. De hitte is niet meer te harden. Ik vlucht naar de andere hoek van de kamer. Het is me een raadsel hoe de anderen daar rustig kunnen blijven liggen, met bijna al hun kleren aan. Een typisch Afghaanse gewoonte: al is het bloedheet, de Afghaan houdt zijn kleren aan en zijn Lungi of bontmuts op, ook al loopt het zweet hem in straaltjes over de wangen. De hete vloer is te danken aan de oven naast ons slaapverblijf. De hitte daarvan wordt niet rechtstreeks door een schoorsteen naar buiten afgevoerd maar via een pijp onder de grond. Buitengekomen zien we dat alles opnieuw is overgeladen. Ditmaal in drie kleine Russische vrachtwagentjes; hoogstaand op hun wielen, met de zo kenmerkende kap van canvas over de laadruimte. De rit voert door een heuvelachtig landschap van raadselachtige schoonheid. In de verte de violette bergen met daarboven de strakblauwe lucht. Een landschap dat naar alle kanten vrijheid ademt, onaangetaste ruimte. Ik vervloek de Russen op dit moment. In de namiddag stoppen we in Jaghori. Het is de eerste keer dat ons wordt toegestaan astma krijgt. Het laatste middel is echter niet te vinden. De oude man met de versleten schoenen komt me herinneren aan mijn belofte nieuwe schoenen voor hem te kopen. Ik geef hem duizend Afghani's. Samen met onze tolk gaat hij op zoek. Even later meldt hij mij dat hij een paar geschikte schoenen gevonden heeft voor zestienhonderd Afghani's, zodat hij er nog zeshonderd te kort komt. Dit wordt me toch een beetje al te gortig. John heeft mij intussen afgeraden een dergelijk humaan gebaar te maken. "Die man loopt er armoedig bij, misschien is hij rijker dan jij bent", zei John, en hij zou gelijk krijgen. Ik maak de oude man duidelijk dat hij mogelijk in een volgend dorp wél een paar goede schoenen voor het hem geschonken bedrag kan vinden. De volgende dag wordt er voor de zoveelste keer overgeladen. We rijden verder met een gammele autobus en een dito vrachtwagen. De bus is derig jaar oud, vertelt de chauffeur trots, en hij is kennelijk van plan er nóg dertig jaar mee te rijden, want hij ontziet het voertuig op alle mogelijke manieren zodat we een gemiddelde snelheid maken van nog geen tien kilometer per uur. Eerst rijden we omhoog door bergachtig terrein, dan zigzaggen we naar beneden en komen uit op een uitgestrekte hoogvlakte, Dasht-i-Nawar of de woestijn van Nawar gen aamd. De vrachtwagen laat het om de haverklap afweten. Het hulpje van de chauffeur springt in zo'n geval uit de cabine, duikt onder de motorkap, verricht enkele duistere doch effectieve handelingen en verder gaat het weer. Op een gegeven moment weten de handen van het hulpje geen raad meer met het mankement en moet er ingrijpend gesleuteld worden. De Mujahedien doden de tijd met schietoefeningen. John laat zich hierbij niet onbetuigd. Hij blijkt een uitstekend schutter te zijn, evenals onze hoofdcommandant Ghul Mohammed die ondanks zijn zestig jaar en zwartgehoornde bril met dikke glazen niet voor hem onderdoet. Na een minuut of twintig kunnen we verder. Links glinstert een groot meer in het licht van de ondergaande zon. Het is al donker als we bij een kreek aankomen. Iedereen moet de bus uit. Zwoegend en stampend rijdt het voertuig door het water naar de overkant om met een flinke dot gas tegen de steile oever op te klimmen, wij rennend, duwend en schreeuwend er achteraan. Plotseling duiken vanuit het duister gewapende mannen schreeuwend op in het licht van de koplampen. Met het geweer in de aanslag dwingen ze ons te stoppen. Ze zien er bijzonder dreigend uit. Ik kan mijn ogen niet geloven. Mujahedien die Mujahedien overvallen? Het heeft er alle schijn van. De bus en de vrachtauto zijn omsingeld. Iedereen wordt gesommeerd uit te stappen. Met de loop van hun geweer ons tot spoed manend, dwingen ze ons onze wapens af te geven. Dan worden we op een rij gezet. Het is een vernederende ervaring. We lijken wel een stelletje krijgsgevangenen. John is het op een gegeven moment zat. Hij begint op te spelen, wijst op mij en op tolk Anwar en roept: "Jullie hebben met journalisten te maken. Dit is geen manier. Ik wens onmiddellijk bij jullie commandant te worden gebracht. En", schreeuwt hij woedend, "geef me mijn revolver terug". Zijn woorden maken indruk. Onder bewaking worden we naar een huis gebracht, een paar honderd meter verderop. Uit het donker schiet een wacht tevoorschijn, zijn Kaalashnikov in de aanslag. Hij roept een wachtwoord. Onze begeleider antwoordt en we mogen door. Fanatieke lui! In het gebouw mogen we ons vrij bewegen en horen we hoe de vork in de steel zit. We zijn aangehouden door een groep Hazara's, bestaande uit een man of veertig. Zij behoren, evenals bijvoorbeeld de Iraniërs, tot de Sji'ietische tak van de Islam, in Afghanistan een minderheidsgroep van een miljoen tegenover een overgrote meerderheid Soennieten. Tussen deze twee takken van godsdienst bestaat een al eeuwen durende rivaliteit. De Hazara's voelen zich achtergesteld, ook als het om de toewijzing van wapens gaat. Ongeveer gelijktijdig met de vertegenwoordigers van onze groep waren zij naar Peshawar gegaan om bij dezelfde verzetsorganisatie wapens los te krijgen. Na drie maanden wachten kon onze groep met wapens vertrekken. De Hazara's werden woedend toen zij te horen kregen dat ze nog een week of drie geduld moesten hebben voordat ook zij van wapens zouden kunnen worden voorzien. Zij voelden er niets voor nog langer 'aan het lijntje te worden gehouden' en besloten ons na te reizen met als doel ons van onze wapens te beroven, althans van een deel daarvan. Ze hadden gehoopt ons al in Jaghori te achterhalen, maar hier was het hun dan eindelijk gelukt. Ze wilden ons pas laten vertrekken als wij een hoeveelheid geweren en munitie zouden afstaan. Een bizarre situatie! Die nacht word ik weer eens gepijnigd door een hevige aanval van diarree. Met in de ene hand een rol toiletpapier en in de andere hand een stormlantaarn, strompel ik naar buiten. Plotseling word ik aangeroepen door een gewapende wacht op zijn ronde. Wat te doen? Als ik wegloop, schiet hij ongetwijfeld. Als ik op hem toeloop en hij ziet dat ik een vreemdeling ben, doet hij waarschijnlijk hetzelfde. Nóg eens schreeuwt hij mij toe. In een vertwijfeld gebaar houd ik de rol toiletpapier tegen het licht van de stormlantaarn omhoog. Het werkt. Sissend gebaart hij mij omlaag te gaan. Ik doe niets liever! De volgende dag voegen vijf Mujahedien zich bij onze groep. Een van hen, een man van middelbare leeftijd, Tawakal genaamd, neemt het hoofdcommando van Ghul Mohammed over. De andere vier zijn volgens John speciaal hierheen gekomen om te fungeren als onze persoonlijke lijfwacht. De opvallendste is Hakim, negentien jaar, en merkwaardig genoeg gehuld in een zwartlederen motorpak, zwarte laarzen en met een grote, zwarte Kozakkenmuts op. Het leren pak werkt op mijn lachspieren omdat in de verre omtrek geen motor te bekennen valt en dat zal voorlopig zo wel blijven. John heeft hem al eens eerder ontmoet. Hij had hem op een vorige trip leren kennen in Quetta, waar Hakim bediende was in het huis van de roemrijke verzetsleider Sayed Ahmed Gailani. John en Hakim kunnen het goed met elkaar vinden, zeer tot ongenoegen van Anwar. De tolk voelt zich duidelijk gepasseerd. Het conflict rond de wapens is nog niet opgelost, zodat we in elk geval vandaag niet meer zullen vertrekken. We struinen de bazar af op zoek naar bruikbare spullen. Een winkeltje heeft zelfs toiletpapier in voorraad, zodat we gauw wat rollen inslaan. Tot onze verrassing zijn er ook appels te koop. Het is al zo lang geleden dat wij die aten. Nooit eerder heb ik zo intens de smaak van appel geproefd als ik nu doe, ergens in Afghanistan. Ik adviseer de oude man met de versleten schoenen eindelijk tot aanschaf van een degelijk paar over te gaan, omdat ik anders graag mijn geld wil terughebben. De tolk heeft mij verteld, dat de oude man helemaal niet van plan is schoenen te kopen omdat hij dat zonde vindt van het geld. Hij neemt het bedrag liever mee naar huis. Maar dát was mijn bedoeling niet. Een half uur later toont de oude man mij zijn nieuwe laarzen. Dit keer kwam hij geen geld te kort, nee, hij heeft voor het resterende bedrag ook nog een paar warme sokken kunnen kopen. 's Avonds houden de commandanten een topbespreking over de kwestie van de wapens. Na uren redetwisten wordt overeengekomen dat de Hazara's acht Kalashnikovgeweren krijgen plus vijfduizend patronen. 's Morgens vroeg maken we alles gereed voor vertrek. We roepen luid "Harakat", de auto zet zich in beweging. Op dat moment ontstaat er een enorm tumult in de truck voor ons. Baran, de jonge commandant van onze groep, wordt door een paar Hazara's van de vrachtwagen gesleept. Er wordt gevochten, geschreeuwd en gedreigd. Over en weer vallen harde klappen. Baran wordt met geweerkolven in elkaar geslagen en de Samovar binnengesleurd. De spanning is te snijden. Eén schot, en de situatie loopt uit op een bloedbad. Iedereen houdt zijn wapen in de aanslag, maar beide partijen weten zich gelukkig te beheersen. Tawakal, onze hoofdcommandant, loopt koortsachtig heen en weer om met zijn eigen mensen en met de Hazara's te overleggen. Wat is er gebeurd? Baran heeft de onvergeeflijke fout gemaakt een van de Hazara's in zijn godsdienstige overtuiging te kwetsen. Onze tolk Anwar merkt somber op dat dit incident Baran het leven kan kosten. Anderen beweren dat de Hazara's deze daad hebben uitgelokt om op die manier nog meer wapens van ons los te krijgen. Zij zouden achteraf toch niet tevreden zijn geweest over het resultaat van de nachtelijke onderhandelingen. Een uur lang zit er geen beweging in de zaak. Tawakal verdwijnt naar binnen met een Lee-Enfield, kennelijk de losprijs die moet worden betaald om Baran vrij te kopen. Even later komen ze samen naar buiten. Wat ziet die jongen er uit! Ze hebben hem bont en blauw geslagen. Baran voelt zich beroerd, slikt dankbaar de pijnstillende middelen die wij hem geven. Het geweer was niet het enige dat de Hazara's genoegdoening moest verschaffen. Ze eisten ook nog eens vijftigduizend Afghani's, ongeveer vijftienhonderd gulden, een enorm bedrag voor deze mensen. Eindelijk kunnen we vertrekken. Een paar kilometer verder staan we al weer stil. De bus heeft pech en moet door de vrachtwagen worden gesleept. Ik heb me inmiddels neergelegd bij dit soort oponthoud dat eerder regel is dan uitzondering. Auto's en pech horen bij elkaar in Afghanistan. Het materieel is allemaal ouder dan oud. Reparaties worden meestal bij gebrek aan onderdelen slechts provisorisch uitgevoerd. Bij ernstige mankementen moeten de onderdelen uit Pakistan komen, en dat kan weken duren. We stoppen bij het eerste het beste dorp. Iemand rijdt terug naar de plaats die we net verlaten hebben om in de bazar de nodige onderdelen te kopen. Als die arriveren en de reparatie is verricht, is het al te laat om verder te gaan. We hebben vandaag nog geen tien kilometer afgelegd. Ik zal blij zijn als we morgen de auto's achterlaten om te voet en te paard verder naar het noorden, richting Russische grens te trekken. Bladzijde 27 tot 38 uit 'Paardehoeven in tanksporen', 238 blz., uitgeverij De Geus in Breda. Het boek is uitverkocht. Voor geïnteresseerden zijn nog enkele gesigneerde exemplaren beschikbaar bij de auteur, inclusief handgeschreven motto. Kosten 12,50 Euro, exclusief eventuele verzendkosten. mail@rolfhoekstra.nl << Terug |
|